De Leeuw en de Adelaar, 21 juni 1988

Door: Henk Mulder

Hamburg, Volksparkstadion, 22 juni 1974. Het regent op de dag dat het Nederlands elftal het Europees Kampioenschap van veertien jaar later wint. Dat klinkt merkwaardig, maar het is wel zo. Het West-Duitse elftal van de dirigenten Helmuth Schön op de bank en Franz Beckenbauer in het veld staat in een historische wedstrijd tegenover zijn communistische pendant, de Deutsche Demokratische Republik, Oost-Duitsland. De eerste ronde van het Wereldkampioenschap loopt. De DDR wint, met 1-0 door een doelpunt van Jürgen Sparwasser. De bevolking van de Bondsrepubliek beschouwt de nederlaag als een onverdraaglijke smet op de voetballer, maar het is in werkelijkheid een blessing in disguise.
 
Kaiser Franz en co komen in de tussenronde in een groep terecht met Joegoslavië, Zweden en Polen. Ze ontlopen daarmee het Nederlands elftal, alom gevreesd op dit toernooi. De Duitsers en de Nederlanders ontmoeten elkaar pas in de finale en daardoor is er tijd genoeg voor de Duitsers om interne strubbelingen over geld en opstelling te repareren. Het vervolg is bekend, Duitsland wordt wereldkampioen en laat ons Nederlanders met een kater van jewelste achter.

Hamburg, Volksparkstadion, 21 juni 1988. Veertien jaar min een dag later. Het is de halve finale van het Europees Kampioenschap. Nederland treft Duitsland. Het moet de grote revanche voor de verloren eindstrijd van ’74 worden. Ongeacht de loop van het toernooi, want anders dan toen zijn we nauwelijks superieur geweest. Om het maar voorzichtig uit te drukken. In de openingswedstrijd zijn we tegen een 1-0 zeperd aangelopen tegen de Sovjet Unie, een ploeg die voornamelijk uit Oekraïners van Dinamo Kiev bestaat. Vasiliy Rats, een man met Hongaarse familiewortels, heeft ons de das omgedaan. Bondscoach Rinus Michels, persoonlijk natuurlijk ook uit op het uitwissen van het onrecht twaalf jaar eerder omdat hij ook toen de verantwoordelijke man was, kiepert meteen twee spelers uit het elftal: John Bosman en John van ‘t Schip. Erwin Koeman komt zijn broertje Ronald vergezellen en in de spits moet de amper van een blessure herstelde Marco van Basten de doelpuntenmachine op gang zien te brengen. Het zal een gouden greep blijken.

In de tweede wedstrijd, in Düsseldorf tegen Engeland, wordt het 3-1. Van Basten maakt alle drie doelpunten. Toch is het een geflatteerde zege, want de Engelsen maken lange tijd in de wedstrijd de dienst uit. Ze scoren alleen te weinig. Het blijft bij eentje, de gelijkmaker van Bryan Robson.

Om verder te komen moet van Ierland gewonnen worden. In een warm Parkstadion van Gelsenkirchen moet het oranje-legioen tot de slotfase wachten aleer de bevrijdende treffer valt. Wim Kieft verlengt met zijn hoofd een eigenlijk mislukt schot van Ronald Koeman. De bal raakt de grond en de daaruit voortvloeiende curve is doelman Pat Bonner te machtig. Dat Kieft uit buitenspelpositie scoorde kan de natie geen biet schelen, we zitten in de halve finale.

Op die gedenkwaardige dinsdag, 21 juni, zit heel Nederland voor de televisie. Behalve degenen die in het stadion de wraak van ’74 als ooggetuige willen beleven. Alles wordt erbij gehaald, de oorlog, de vermeende eigenschap van de Duitsers om altijd in de laatste minuten tegen de gang van het spel in te winnen, overtredingen simuleren, noem maar op. Welbeschouwd gaat er een golf van minderwaardigheidsgevoel door ons land. Het kleine landje dat altijd de klos is als het tegen de grote buur speelt. Maar de strijdlust om dat complex af te schudden is groot. Het is nu of nooit, schop ze desnoods maar in mekaar, de Matthäussen van deze wereld.

Ikzelf heb eigenlijk altijd een hartgrondige hekel gehad aan het in gezelschappen naar een voetbalwedstrijd kijken. De meesten hebben er nauwelijks tot geen verstand van en orakelen maar wat. Als voetbaljournalist is dat lastig te verdragen. Vier jaar eerder heb ik als verslaggever mijn debuut gemaakt op een groot toernooi, het door Frankrijk in eigen land gewonnen EK. Tussen beide evenementen in heb ik ook het Nederlands elftal gevolgd, maar ziekte heeft roet in het eten gegooid. Ik moet uitgerekend het EK in Duitsland missen. De teleurstelling daarover is al verwerkt en tv-kijken heeft ook wel wat. Deze dinsdag wil ik in mijn eentje thuis kijken. In de middaguren voetballen we nog wat met spelers van het eerste zaterdagelftal van WVV, waar ik in die periode mijn kunsten vertoon, op het veldje in een speeltuin. Om de tijd te doden. Daarna een lekker biertje, thuis douchen en dan: op naar de wedstrijd.

Gaat de telefoon. ,,Met Dick, vind je het goed als ik bij jou kom kijken?’’ Dick is een vriend die ik mijn leven lang al ken, we zijn als buurkinderen opgegroeid. Hij is historicus, geen sporttype dus, al heeft hij ooit aan karate gedaan. Gek genoeg denk ik niet al te lang na over het antwoord. ,,Best jongen, gezellig. Ik maak wat te eten en voldoende bier heb ik ook.’’

We zitten voor de televisie als al vrij snel duidelijk wordt dat ‘we’ niet over deze Duitsers heen gaan lopen. Het sfeertje op het veld is gespannen, vijandig. Wij beginnen ons al stevig op te winden over de rollebollende ‘moffen’, die het volgens ons ten volle verdienen een rotschop te krijgen. Als Hans van Breukelen de opzichtig kermende Rudi Völler bijna fysiek aanvalt roepen wij in koor: ,,Grijp ‘m!’’ Het is deze avond onmogelijk om met afstand naar een voetbalwedstrijd te kijken, hetgeen ik vanuit mijn vak toch gewend ben. Ik betrap me er zelf op dat ik verdomme PARTIJDIG ben. Ik zie de splinter in het oog van de Duitsers en de balk in dat van de onze niet. 

Scheidsrechter Ioan Igna geeft Duitsland een strafschop. Dick is expert Tweede Wereldoorlog en zegt op lijzige toon: ,,Die Roemenen waren al in de oorlog fout, deden met de Duitsers mee. Watjes van soldaten, ze hebben bij Stalingrad ‘kontjekouke’ gehad.’’ Kontjekouke is Gronings en het best te vertalen met: pak slaag.

Ondertussen staan we wel met 1-0 achter. Ik houd de moed er in. ,,In ’74 kwamen wij door een penalty met 1-0 voor en verloren met 2-1. Door ook een versierde strafschop en een goal van Müller. Dat gaat nu andersom.’’ Mijn woorden zullen profetisch blijken, maar in koffiedik kijken ben ik nooit goed geweest, dus is het in werkelijkheid gezegd om niet weg te zakken in bange voorgevoelens. 

En zowaar legt Igna, kennelijk ineens overmand door schuldgevoelens, de bal ook voor ons op de stip. Er is geen sprake geweest van een overtreding van Jürgen Kohler op Marco van Basten, maar daar malen we niet om. Gewoon gerechtigheid, niks meer of minder. Ronald Koeman schiet onberispelijk raak.

Het is tijd om naast de biertjes ook de gehaktballetjes op te dienen. We zetten de schaal op de grond voor ons. We kunnen het van de opgekropte spanning bijna niet meer aanzien. Dan legt Jan Wouters met zijn kromme rechterpoot aan voor een dieptepass. We zien Kohler proberen het gat naar de wegsprintende Van Basten te dichten. De Duitser glijdt, Marco glijdt. We veren op als de bal de voet van onze midvoor verlaat. Ik roep nog: ,,Kijk uit voor de gehaktballen.’’ Te laat, ze vliegen alle kanten op en de bierflesjes tuimelen om, als de bal langs de uitgestoken hand van Eike Immel in de verste hoek verdwijnt. 

,,Jáááááá!!’’ Als kleine kinderen dansen we door de kamer. De herhaling zien we niet, want we vliegen door de gang naar de voordeur. In euforie sprinten we de straat op. Dick kan zijn geluk niet op. ,,We hebben ze, die schijtmoffen. Eindelijk!’’ Er gaan meer deuren open en mensen staan met de handen omhoog. Sommigen ballen een vuist richting oosten, waar veertien kilometer verderop Duitsland begint. Een dag later, als ik mijn moeder, bij wie ik in 1974 de finale heb gekeken, bezoek, hoor ik van haar een bijzonder verhaal. ,,Ik kon de spanning niet meer aan en ben even in de achtertuin gaan staan’’, vertelt ze. ,,Ineens was het net alsof overal in de omgeving het dak van de huizen ging. Een onvoorstelbare uitbarsting van lawaai. Dat waren de mensen die juichten en schreeuwden. Ik ben terug in huis gerend en zag dat het 2-1 was geworden.’’

We hebben de Duitsers eindelijk te grazen. Igna fluit af. We zitten in de finale, maar eigenlijk kan het niemand op dat moment wat bommen of we die winnen of niet. Rinus Michels zal later veelbetekenend zeggen: ,,dinsdag, dat was de finale’’.

Daags erna druppelen de stamgasten, van wie ik er een ben, het legendarische Winschoter café ‘t Pleintje binnen. Eigenlijk is de naam van de kroeg ‘1865’ naar het bouwjaar van het monumentale pakhuis dat in een ver verleden dienst deed als sigarenfabriek van de familie Roelfsema. ‘t Pleintje is in feite de discotheek boven de tapperij, maar gemakshalve wordt alles in de volksmond Pleintje genoemd. Mijn vriend Dick is er parttime barkeeper en van de krant zitten we iedere zondagavond na het werk bij hem nog een paar uurtjes aan de toog. Het is nu net na het middaguur en daar komt Bé Kruize, ook barkeeper èn diskjockey, binnen met een doos. Hij vist er wit t-shirtje uit en vouwt het open. ,,Heb ik gedrukt.’’ In zwart staat daar de Nederlandse leeuw op die met zijn zwaard de kop van de Duitse adelaar eraf slaat. Er onder veelzeggende cijfers: 21-6-1988. We trekken allemaal eentje aan en lopen er verder de hele dag mee rond.

De dagen die volgen, in de aanloop naar de finale op zaterdagmiddag, zie je praktisch iedereen op straat alleen maar naar elkaar grinniken. Er hoeft niks gezegd te worden. ‘We’ hebben de mof geveld en wraak genomen voor het in onze ogen onmetelijke onrecht van 1974. Jaren later ben daar, geholpen door enige reflectie, overigens wel met wat andere ogen naar gaan kijken. Naar dat onrecht bedoel ik dan. Dat viel allemaal wel een beetje mee. 

Maar op dat ogenblik in de tijd even niet. Het valt me lastig de blik op de finale te richten. We hebben in de groepsfase van de ‘Russen’ verloren, hoe zal dat deze keer gaan? Valeriy Lobanovski, de voortdurend nerveus wiebelende coach, is een even grote meester in de voetbaltactiek als Rinus Michels.

De zaterdag 25 juni is de dag van de TT in Assen. Van ons heeft niemand belangstelling voor het motorspektakel, hoewel we er als middelbare scholieren vaak, in het gezelschap van aantrekkelijke vriendinnetjes, naartoe gingen. Nee, nu is alles voetbal. We gaan de beker pakken.

Geheel tegen mijn natuur in ben ik akkoord gegaan met het voorstel in groot gezelschap in de kroeg de wedstrijd te gaan bekijken. Of er dadelijk lui zijn die onzin uitkramen, het zal wel. Als de aftrap nadert zit het stampvol. Het scherm is klein, eigenlijk is het niet heel best te zien. Er is geen spoor van de spanning van afgelopen dinsdag te bespeuren. Bij niemand. Ik zit gezellig naast mijn nieuwe vriendin, waar ik overigens tot de dag van vandaag gelukkig mee getrouwd ben, en drink doodkalm mijn biertje. Ruud Gullit scoort, Hans van Breukelen stopt een penalty van Belanov en als Arnold Mühren de bal van links richting tweede paal slingert, gaat het gros van de café-gasten staan. Ik blijf zitten. Marco van Basten maakt de goal van de eeuw, er volgt een rondje van de zaak en niet veel later hebben ‘we’ de beker en is het Nederlands elftal door commentator Theo Reitsma gepromoveerd tot ‘een goed stel’.

Inmiddels is de kroeg niet alleen met de stamgasten gevuld, maar meer en meer ook met motorrijders die van de TT komen. Scandinaviërs en Duitsers op weg terug naar huis via de A7. Ze vinden het maar al te grappig, die feestende Nederlanders. Niemand van ons heeft het nog over ‘de mof’. We duwen de Duitse motormuizen het ene biertje na het andere in de handen.

Gerechtigheid is geschied en daar word je een milder mens van.


Henk Mulder

Over Henk Mulder

Hij is een oer-Groninger. Geboren en getogen in Winschoten. Henk Mulder schrijft bijna z'n hele leven over voetbal en aanverwante zaken. Nu is hij officieel pensionado. Henk produceert met regelmaat columns voor Sport in Stad.