Eddy Kiemel koestert grootse plannen met Team Vier Mijl

Door Dick Heuvelman en Jan A. van der Veen / Beeld: Archief Jan Kanning

Trainer worden, dat was wat Eddy Kiemel van jongs af aan altijd graag wilde. En trainer is hij geworden, van één van de beste drie atletiekteams die Nederland rijk is: Team Vier Mijl. Prijkt achter zijn naam het predikaat van toptrainer. Niet dat hij zijn vizier direct al op de Moeder Aller Sporten had gericht. Zeker niet, want als zo veel jongens meldde hij zich eerst bij de club van het dorp waar hij opgroeide en ook nog steeds woont, Eelde-Paterswolde. Actief dus. “Daar,” herinnert Kiemel zich nog goed, ”kwam ik er al snel achter dat ik trainersbloed in de aderen heb. Ik vond de tactiek van het spel leuk en verdiepte me ook in de oefenstof.”

Voetbal bleek echter niet te sport waarvoor Eddy Kiemel geschapen was. Maar niet getreurd, er was een lonkend perspectief in een andere sport: wielrennen. Dat werd zijn nieuwe droom. Kiemel: “Mijn droom was om een topwielrenner te worden, dat leek me iets om vol voor te gaan.”

Echter, daar kwam hij voor het eerst in aanraking met een trainingsmethodiek die hem niet beviel. Kiemel: “We mochten als beginnende rennertjes niet met versnellingen fietsen. Dat vond ik dus niks, dat getol op een klein verzet. Ik had steeds het gevoel dat ik niet vooruit kwam, wilde meters maken. Toen, ik was een jaar of vijftien, haakte ik af en ben gaan hardlopen.”

Dat ging hem ook goed af. Hij wierp zich op de middenafstanden op tot een landelijke topper. Werd in 1991 Nederlands kampioen op de 800 in een destijds alleszins respectabele tijd van 1.47,21. Ook op de 400 meter kon hij goed uit de voeten, getuige ook zijn persoonlijk record van de 47 seconden, geklokt bij het EK jeugd in 1989. Er leek nog meer voor Eddy Kiemel in te zitten. Maar de geest accordeerde niet met zijn lichaam. Zo werd vastgesteld, toen hij begon te kwakkelen, dat hij op zogenaamde knakplatvoeten liep. Die bestaan dus echt. Met als bijkomend, negatief effect dat hij last kreeg van zijn achillespezen. Nog weer later verdraaide hij zijn knieën. Toen een tweede operatie niet hielp, wist Kiemel wel hoe laat het was. “Mijn lichaam wilde gewoon niet wat ik wilde. Ik had me voorgenomen dat ik als ik op 25ste internationaal niet mee zou kunnen doen, dat ik dan zou stoppen.”

Zo geschiedde. Maar Eddy Kiemel had dus nog een grote troef achter de hand om in de atletiek naam te maken; dat van het coachschap. Met dezelfde bevlogenheid waarmee hij actief sportte, zette hij zijn tanden in het trainen van atleten. In Arend Karenbeld, de voormalige sprinter van Pegasus en later ALO-docent, vond hij een inspirerende leermeester. Toch ziet hij zichzelf vooral als een autodidact. Hij verdiepte zich op zijn geheel eigen wijze in de materie, volgde cursussen die hem van pas kwamen en zocht atleten van wie hij dacht dat hij die verder kon brengen.”

Uiteindelijk resulteerden zijn visie en passie in de oprichting van Team Vier Mijl, met huidige blikvangers als Tijmen Kupers, de gebroeders Frank en Niek Blikslager, Macella Herzog, Marieke Falkena en Stefanie Bouma. Van hen was 800 meterman Kupers afgelopen zomer present van het WK in Peking. Hij bracht het tot de halve finale, waarin de Groninger student sneuvelde. Kiemel heeft uiteraard die race geanalyseerd en constateerde dat Kupers tactisch foutjes heeft gemaakt. Kiemel: “Tijmen moet nog veel leren. Hij is ook nog jong hè, 24 jaar. Ik zie nog veel progressie bij hem mogelijk. We hadden voor die finale afgesproken dat hij na 500 meter aan zou gaan als het te langzaam zou gaan. Maar hij ging op gevoel eerder versnellen omdat hij de klok in het stadion niet kon zien. Dat was fout, want het ging helemaal niet zo langzaam. Daardoor kwam hij er snel doorheen te zitten en werd hij van achteren min of meer getackled. Maar ja, dat was toch vooral zijn eigen schuld. Hij liep als het ware 80 kilometer per uur op een snelweg waar op dat moment 140 werd gereden. Dan krijg je dus ongelukken.”

Een goed leermoment voor Kupers, kijkt Kiemel terug op Peking. En tegelijk ook voorwaarts, want komend jaar is het EK in Amsterdam en dan staat er voor Kupers een finaleplek op de lijst van doelstellingen van Team Vier Mijl. Kiemel, partner van kogelslingeraarster Wendy Koolhaas en van (hoofd)professie procesverbeteraar bij de Gasunie, denkt dat Kupers niet zijn echte pupil zal zijn die in het Olympische stadion te zien zal zijn. Team Vier Mijl, waarbij inmiddels zo’n 35 atleten en atletes zijn aangesloten, zit nog altijd in een opgaande lijn. Met dank ook het evenement waarnaar Kiemels formatie is vernoemd, het grootse loopfestijn tussen Haren en Groningen.

Van de revenuen die de Vier Mijl genereert, vloeit er jaarlijks tussen de twintig en vijfentwintig duizend euro naar Kiemels keurgroep. Via andere sponsorbijdragen drijft Team Vier Mijl jaarlijks op een begroting van ongeveer 80.000 euro. “Daarmee kunnen we semi-professioneel aan de slag,” legt Kiemel uit. “Dat betekent dat we onze atleten alle nodige faciliteiten kunnen geven, zowel voor de trainingen als voor wedstrijden in Nederland, België en Duitsland. Dat is ons werkterrein. Zelf krijgen ze geen geld, daar is ons budget dus niet toereikend voor. Maar ze hebben wel twee krachttrainers, een revalidatietrainer en drie coaches tot hun beschikking. Van wie ik dus de hoofdcoach ben die de grote lijn uitzet. Al met al hebben we het voor Nederlandse begrippen we het goed voor elkaar, mag ik wel zeggen. We zijn in ons land ook echt top, samen met de Distance Runners in Noord-Holland. Die worden ondersteund door de Van Dam tot Damloop.”

Eddy Kiemel is echter zo ambitieus dat hij de lat nóg hoger wil leggen. De hoofdcoach: “Dat betekent dat er meer geld komen om onze aspiraties om te kunnen zetten in daden. Bijvoorbeeld voor het inhuren van betaalde krachten. Die slag naar het fullprofessionalisme zou eigenlijk gemaakt moeten worden om ons internationaal te kunnen profileren. Ik denk daarbij aan het Amerikaanse collegemodel. Talentvolle atleten die hier komen studeren en met een speciale beurs op topniveau atletiek bij ons kunnen bedrijven. Ik denk dat zo’n model in Groningen, dat zich kwalificeert als City of Talent, toch zou moeten kunnen werken. Het is in elk geval het proberen waard.”