't Groningen Gevoel van...

... Emiel Kluin

De Dixie in Bedum

Soms, heel soms is het leven totaal perfect. De mooiste dag van je leven wordt vaak aan trouwpartijen of een bevalling opgehangen maar niet in mijn geval. Mijn perfecte geluksmoment (heb er heus nog wel een paar gehad), was in Bedum. Jaartal 1996, locatie de plaatselijke natuurijsbaan.

Ik zit in een soort dixie-achtige kleedkamer en heb zojuist de 1500 meter van het gewestelijke allroundkampioenschap gewonnen. Overigens denkt de jury daar anders over. Mijn tegenstander (concuvriend Erik Bouwman) is namelijk dermate euforisch over het verloop van zijn race dat hij met de armen gestrekt langs de oren over de streep komt. Toegegeven het was een close finish. De charme van een natuurijsbaan is onder andere dat het er lichttechnisch net even anders aan toe gaat dan op een kunstijsbaan. Beter gezegd het was rauwduuster die avond in Bedum. De jury is unaniem. ‘dichtbie mekoar moar Bouwman het won’n want dei het zien aarms omhoog’. De medaille ging dan ook bij hem om de nek en ook dat was prachtig die avond. Uiteindelijke werd ik gewestelijk kampioen na een mooie race op de 5000 meter tegen de ‘winnaar’ van de 1500. Op de kruising schoot je bij iedere afzet in een luchtbel in het Medeo van het Noorden. Het was het laatste jaar op de vaste schaats voor iedereen al voelde dit dankzij die luchtbellen als ‘klappers’.

In die fel verlichte dixie-kleedkamer zit ik dus met het lactaat nog in mijn oorlel en een mooie dosis endorfines gelukzalig te zijn. Uit de speakers klinkt muziek en de zangeres begint met ‘if god had a name…’, Joan Osborne. Precies daar heb ik mijn geluksmoment.

Ruim tien jaar voor Bedum was ik begonnen met schaatsen. Ik had wat sporten geprobeerd via de Gemeente een of andere strippenkaart voor kinderen om verschillende sporten uit te proberen (goed concept trouwens). Eerst op de binnenbaan van het Stadspark op kunstschaatsen van m’n zus. Wel zwartgeverfd natuurlijk want ‘ik ben toch geen meisje’. Eerste trainer was de in de scene wereldberoemde Koeno (Koeenowh) Mulder. Echte inspiratie ontstond in 1988 toen ’s nachts met mijn moeder in de Wijert, gehuld in The A-Team Pyjama, voor de TV van Gennip drie keer goud zag winnen. Ook jankend trouwens toen Kemkers viel op de 10 kilometer.

Vervolgens ging het van ‘hee jij kunt best leuk schaatsen’ via YVG richting de gewestelijke selectie. Grotendeels onder Johan Kasper en deels onder Eisses. Ik trainde als een malle want hard werken vond ik logisch om de top te halen. Ik zat dagen in het krachthonk en op de fiets en mijn benen werden bijna dikker dan mijn romp. Popke Oosterhof zei, toen ik voor mijn eerste Ronde van Groningen voor NWVG op de tafel lag, dat hij al lang wereldkampioen was geworden met zulke benen. Overigens konden die wereldkampioenbenen, bij Leens zelfs de mongolenwaaier niet meer aan en lag ik eraf.
Usquert, Schouwerzijl, Kloosterburen en ’t Wad, de mooiste landschappen schoven aan me voorbij in de trainingen op de fiets. Al die uren in gedachten. Die gedachten werden naarmate ik beter werd steeds complexer. Met het stijgen van mijn niveau steeg ook mijn angst om niet te kunnen voldoen aan mijn eigen, onbewuste, meetlat. Faalangst dus. Tot mijn 18e mocht ik van alles en vanaf het moment dat ik nationaal mee begon te doen veranderde dit mogen in moeten, van mezelf. Feitelijk begon vanaf mijn 18e een soort struggle. Plezier maakte plaats voor demonen in het hoofd. Ik was bang om het niet te kunnen. De strijd die ik vervolgens leverde was er een ik in m’n eentje probeerde op te lossen. Nu, 23 jaar sportervaring verder, weet ik ook wel dat een sporter dit soms niet alleen kan. Ik overzag dit toen totaal en was me feitelijk, want blinde vlek, niet eens bewust van de ernst van de situatie. Als je bang bent ga je gekke dingen doen ... ik dus ook. Vanuit angst reageren dieren en mensen natuurlijk door te vluchten of te vechten. In de trainingen vocht ik en heel soms vluchtte ik bij wedstrijden. Ik ging de confrontatie, met mezelf, uit de weg. Dan weer was ik ziek dan weer viel ik. En ja ook al voelt het als een spannende coming-out hier heeft op de slechtste momenten ook een ‘bewustje’ tussen gezeten. Zoals ik al zei, angst laat je gekke dingen doen. Was ik misschien gek? Was ik mentaal ziek? Achteraf begrijp ik dat ik toen vooral verkeerde (zelf)overtuigingen had.
Mijn strapatsen konden natuurlijk nooit lang onopgemerkt blijven voor de buitenwereld. Ons aller bekende en befaamde journalist Dick Heuvelman had mij dan ook al snel op de korrel. Waar eerst mijn prestaties als belofte opvielen, beschreef de pen van Dick steeds vaker mijn gedrag en niet-presteren. Dick had vanuit zijn rol groot gelijk. Hielp het mee? nee dat niet.

Anno 2016 zijn mentale competenties al lang herkend als een van de vele die je moet beheersen om de top te halen. In de jaren ’90 was het gewoon nog niet cool en kon een fysieke blessure op veel meer begrip rekenen dan een (chronische) mentale. Mijn actieve sportcarrière stierf een geleidelijke dood. Ik ging een jaar naar Curaçao (lees: dikke dooi) om af te kicken van het schaatsen en dook daarna in Amsterdam het meer ‘normale’ leven in. Na wat omzwervingen ben ik al langere tijd weer Stadjer en Oosterpoorter.

Groningen en schaatsen was het toneel van mijn coming of age. Een mooier podium is niet denkbaar en beide spelen daarom ook nog steeds een bepalende rol in mijn leven. Ik had er niets van willen missen. De pieken niet en dalen zeker niet. Ik heb ervan genoten en mooie bagage opgedaan waar ik nog iedere dag van profiteer, zowel in werk als privé. Ik stap nog regelmatig op de racefiets voor een rit door het grunneger laand. Geen landschap dat zich beter leent voor bluesy, melodramatische fietstochten dan dat van Grunn. Sport is niet alleen maar feest en dat is precies waarom het zo prachtig is. Als ik de suikerbieten in oktober ruik schiet mijn lijf nog steeds in de Pavlov van adrenaline en als ik ‘if god was one of us’ uit de speakers hoor ben ik voor even weer in de dixie in Bedum.
Grunn en scheuveln, bedankt. Moi!