t Groningen Gevoel van...

... Marion Arends

Beeld portret: Miranda Drenth

Laat ik deze column beginnen met een bekentenis: ik ben een Drentse van origine, maar na zoveel jaren woonachtig in Ommeland & Stad dat we kunnen spreken van ‘ver-Groningst’ (nee, dat woord kent de Van Dale niet). De eerste jaren van mijn vroege jeugd bracht ik door in Roden, waarna we met het gezin (paps, mams en zusje) naar Bedum verhuisden alwaar paps bekend stond als ‘politie Arends’. Opgegroeid als dorpsmeisje op het platteland. Hutten bouwen, slootje springen, bomen klimmen, een echt meisje dus.

Na enkele jaren in Bedum te hebben gevolleybald en 4 à 5 keer op krukken te hebben gelopen, heb ik op doktersadvies een andere sport gezocht: fietsen. Op een relatief oude – en achteraf bezien veel te kleine – mountainbike heb ik zo’n beetje alle fietspaden van het Hogeland van Groningen wel gezien. Inmiddels ben ik van de mountainbike overgestapt op een – op mijn lengtemaat afgestelde – racefiets en nog steeds geniet ik van het Hogeland. Daar waar Ede Staal zingt “dat is mien laand, mien Hogelaand”, zie ik in gedachten daadwerkelijk de lucht achter Uithuizen en de Frans aandoende graanvelden bij Oldehove tussen de weilanden. Fietsend is Groningen het mooist, de dagen met een straffe tegenwind uitgezonderd, ook al heeft dat ook weer z’n charmes.

In 1998 heb ik het dorp verruild voor de grote stad. Ik begon mijn huizenroute op een flat in Selwerd met prachtig uitzicht op de Martinitoren. Vervolgens week ik uit naar de Korrewegwijk, de Plantsoenbuurt en toenmalige nieuwbouwwijk De Held. Inmiddels woon ik alweer ruim 5 jaar in de Rivierenbuurt, toch wel de leukste wijk van de stad. Daar waar je ’s nachts wakker wordt van het geluid van winkelwagens. Een blik door het gordijn leert dat er een nachtelijke wedstrijd gaande is tussen een handvol – lichtelijk aangeschoten – studenten, die elkaar voortduwen in winkelwagens. Of ik daar boos om word? Nee, ik kan mij nog herinneren dat ik in mijn eerste jaren in Groningen wel eens midden in de nacht op blote voeten heb gevoetbald in de Poelestraat. Ik lach er dus om, draai me om en slaap verder.

Toen ik in Groningen kwam wonen, werkte ik als secretaresse op een advocatenkantoor aan de Nieuwe Boteringestraat. Begin 20 was ik en samen met vriendinnen veel in de binnenstad te vinden. De Tapperij (u weet wel, daar op de Grote Markt met het trappetje naar beneden; let op, niet te verwarren met De Blauwe Engel) en een kroket van de Febo, toen nog op het hoekje van de Oosterstraat, als ‘late night snack’. Lunchen deden we op de Grote Markt. Het broodje haalde je bij Paris en at je op bij Hooghoudt, waar ze nog altijd de lekkerste cappuccino van de stad hebben.

Het advocatenbestaan leek me ook wel wat. Misschien kreeg ik dan zelf ook wel een secretaresse. Dus ging ik op 24-jarige leeftijd maar eens studeren. In de avonduren wel te verstaan. De colleges van overdag werden opgenomen en die keek ik dan ’s avonds. Niet de meest aansprekende manier om lesstof tot je te nemen, maar ongeveer een week voor mijn dertigste verjaardag kreeg ik – zo trots als een pauw – mijn bul uitgereikt. Sinds 2006 ben ik advocaat en sinds 2011 heb ik samen met de leukste compagnon het tofste advocatenkantoor: LM advocaten. L van Louise en M van Marion. Oftewel, lange meisjes. We hebben geen personeel (dus toch geen secretaresse) en houden ons bezig met arbeidsrecht (ontslagzaken e.a.) en sociale zekerheidsrecht (uitkeringszaken etc.). We zijn een zogeheten ‘nichekantoor’. We hebben een kantoor in Assen omdat ik daar al sinds 2006 werk en ook in Groningen omdat we daar allebei wonen. Laten we eerlijk zijn, Assen is leuk om te werken maar wonen doe je in Groningen.

Tot zover mijn voorgeschiedenis. Wat is nou mijn ‘echte’ Groningen-gevoel? Ik vond het vroeger altijd waanzinnig knap van mijn vader dat hij met de auto altijd de weg wist door de stad. Hij wist precies waar je wel en niet in mocht rijden en wat de snelste weg was om van noord naar zuid te komen. Ik kon mij niet voorstellen dat ik dat ook zou kunnen als ik later groot zou zijn. De tijd heeft mij verrast. Niet alleen ben ik nu ineens groot, maar ik ken ook elk straatje en weet precies hoe ik van A naar B moet komen in de stad. In mijn stad. Want zo voelt het toch wel.
Mijn stad, basketbalstad van het land. Al sinds mijn begintijd in de stad bezoek ik, veelal samen met mijn zusje, de wedstrijden van Donar. Inmiddels kan ik het nuttige met het aangename verenigen en ben ik met mijn kantoor lid geworden van de BCD, de Business Club van Donar. Het voelt goed om op die manier een steentje te kunnen bijdrage aan de club waar mijn hart sneller van gaat kloppen. Als je eenmaal bent gegrepen door de sfeer in de Martiniplaza en de spanning tijdens de play-off wedstrijden dan wil je niet meer anders.

Ik dwaal weer af. U merkt al wel dat mijn Groningen-gevoel bestaat uit meerdere aspecten en dan heb ik het nog niets eens gehad over de eierbal. Ik geloof ook dat het Groningen-gevoel niet in één of twee zinnen is samen te vatten. Nu hebben advocaten het sowieso wel in zich om lang van stof te zijn, en geloof me, ik kan nog wel even doorgaan. Voor alle Groningers en niet-Groningers: er gaat niets boven Groningen! Behalve het Hogeland dan en oh ja, Schiermonnikoog.