’t Groningen Gevoel van…

… Wim Masker

Beeld: Annet Eveleens (portret) en Wim Masker

Hij is dagelijks te bewonderen in Stad. Vanuit de Oranjewijk vertrekt Wim Masker altijd met gezwinde spoed en in soepele tred richting z'n doelwit. Of het nou de Euroborg is of het trainingscomplex van FC Groningen in Corpus den Hoorn, het maakt Wim (59) allemaal niet uit. Z'n benen brengen hem altijd waarheen hij wil. Wim leeft al tientallen jaren samen met Walburgis, die teken- en schildercursussen geeft. Het stel heeft twee dochters. Marike (25) is psycholoog in Stad en Lotte (22) studeert aan de kunstacademie Minerva in Stad. Wim Masker schrijft over sport en met name voetbal voor de Groninger Gezinsbode, heeft in datzelfde weekblad een column en is analist van het Radio Noord-programma FC Groningen Live.

Groningen is mijn geboortestad. Het voelt echt als mijn stad. Als kind leefde ik in de jaren vijftig, zestig vooral in mijn eigen buurt, de Korrewegwijk. De stad bestond voor mij uit losse bestemmingen, het grotere geheel ontging me. Nu geniet ik van de gezelligheid van de levendige binnenstad, de talloze restaurantjes en cafés, de hofjes, de grachten, het Noorderplantsoen, de vele monumentale panden. Groningen telt inmiddels ruim 200.000 inwoners en biedt onderwijs aan ruim 50.000 studenten. Dat zijn er veel meer dan ruim dertig jaar geleden, in mijn eigen studietijd. Studenten maken telkens opnieuw plaats voor andere 18- tot 25-jarigen. De stad blijft zo voor altijd jong.
Mijn Groningen-gevoel wordt ook voor een belangrijk deel bepaald door de ligging van de stad. Te midden van dunbevolkte Ommelanden. Een gebied gedomineerd door landbouw en veeteelt. Hoe noordelijker je gaat, hoe stiller het wordt. Als je even doorfietst bereik je via dunbevolkte, vaak lieflijke dorpjes en verstilde landschappen uiteindelijk de Waddenkust. Daarboven is het einde van de wereld. Tenminste, zo ervaar ik het. Rechtsboven, achter de Waddeneilanden, ligt Scandinavië, recht boven je de Noordpool. De Randstad, Brussel, Parijs, de drukte van Europa ligt ver onder je. Maar goed, dit is een sportsite. Terug in de tijd.

Oosterpark – Beginjaren zestig. Ik ben een jaar of vijf, zes. Opa en oma Masker wonen op de hoek van de Nachtegaalstraat en het Mezenplein. Pal naast kapper Hekman. Als de bomen ’s winters kaal zijn, heb je vanaf de woonkamer van opa en oma zicht op het stadion. Wanneer GVAV thuis speelt, zitten mijn ouders op de tribune en ben ik bij mijn grootouders.

Op een mooie zomerdag neemt mijn vader mij tijdens ons wekelijkse bezoekje aan opa en oma mee voor een wandelingetje door het park. Hij is nieuwsgierig hoe de bouw vordert van een nieuwe zittribune achter het doel aan de vijverkant. “Kijk’, zegt hij als we bij het nog onvoltooide bouwwerk staan, “deze tribune wordt net zo als die aan de overkant.”
Ik ben verkocht en wil voortaan tijdens wedstrijden niet langer bij opa en oma blijven. Ik wil mee. Er is één probleem: mijn vader en moeder hebben hun seizoenkaart al verlengd en de tribune is vol. Mijn vader kent echter een suppoost. De man, ook een Oosterparker, laat mij jarenlang oogluikend binnen. Dat duurt zo tot mijn negende.

Mijn vader is supporter, maar vooral een echte voetballiefhebber. Na een slechte wedstrijd is een overwinning voor hem niet meer dan een doekje voor het bloeden, zo lijkt het. Die ‘opvoeding’ komt mij later van pas als sportjournalist.

Na weer een slecht seizoen - in mijn herinnering speelt GVAV in mijn kinderjaren maar zelden echt goed - geeft mijn vader er de brui aan. Hij maakt eindelijk de belofte waar om ‘geen nieuwe seizoenkaart meer te kopen’. Hij zegt beide kaarten op. Dat ik een jaar of negen ben en wat zwaar wordt om op zijn knie te zitten, zal ook een rol hebben gespeeld.

Jarenlang ga ik alleen nog incidenteel naar het Oosterpark. Supporter blijven we, mijn vader en ik. We volgen de club via het Nieuwsblad van het Noorden en luisteren elke zondag gespannen naar Marathon en zijn latere opvolger Langs de Lijn. Voetbal is de enige sport die mijn vader en mij echt interesseert. Naast het schaatsen en de Tour de France.

In de jaren zeventig ga ik met klasgenoten weer naar FC Groningen. Ook word ik supporter van Donar en ga ik af en toe naar GIJS. Zelf voetbal ik bij Amicitia VMC, een van de gezelligste amateurclubs van de stad. Als ik serieuze verkering krijg, gaat dat ten koste van mijn bezoekjes aan Donar en GIJS.

Halverwege de jaren tachtig word ik freelance tekstschrijver en journalist. Schrijf in opdracht over van alles en nog wat. En over profvoetbal voor onder meer de Groninger Gezinsbode, Voetbal 2000, ELF en als correspondent voor het ANP. Vaak over FC Groningen, maar geregeld ook over andere clubs.
Rond de eeuwwisseling ga ik voor de Gezinsbode ook over andere sporten schrijven. En kom zo voor het eerst van mijn leven bij korfbal, volleybal, handbal en andere sporten. Met heel veel plezier.
Sinds een paar jaar concentreer ik me na opeenvolgende reorganisaties bij de krant weer volledig op voetbal. De liefde voor die sport is gelukkig nog altijd niet gesleten. Integendeel. Net als mijn tien jaar geleden overleden vader – hij was sinds 1989 weer seizoenkaarthouder bij FC Groningen – zal ik het voetballen waarschijnlijk altijd gepassioneerd blijven volgen.