't Groningen Gevoel van...

… John Schurer

Ik stond te janken. Aan mijn rechterkant stond mijn oom die al dertig jaar naast mijn zit ook te janken. Aan de linkerkant stond een hele oude vriend te janken. Twee stoelen verderop stonden mijn jonge oomzeggers die met een hoog rode kleur helemaal uit hun bol gingen. De bekerfinale in Rotterdam, alles viel op zijn plaats.

Mijn naam is John Schurer. Geboren (62 jaar geleden) en getogen Stad-Groninger. De mooiste stad van Nederland. Des te ouder je wordt, voel je dat steeds meer. Groningen binnen de diepenring verandert nauwelijks. De stad geeft de warmte van thuis zijn. Het geeft de vertrouwelijkheid, de veiligheid, de vastigheid wat ieder mens wil. Het is een groot dorp zonder kapsones. Ik groeide op aan de Frieschestraatweg en op mijn zestiende jaar verhuisde ik naar Vinkhuizen.

Het voetbal zou als een rode draad door mijn leven gaan. Op mijn zevende jaar nam mijn vader mij mee voor eerst naar het Oosterpark. Het zou voor mij een start worden van een lange verbintenis met de mooiste club van Nederland. Het Oosterparkstadion werd mijn tweede huis. Aan de vijverkant stond ik op mijn tenen om over de balustrade te kijken. Negentig minuten lang was ik gefascineerd hoe alles aan mij voorbij trok. Vlak achter Otto Roffel en Neuze Buist. De eerste helden waar ik huizenhoog tegen op keek. Het volgepakte stadion met alleen de houten tribunes.

Het was armoede troef thuis. Er was nauwelijks geld voor kleding of schoeisel. Mijn fiets was afgekeurd op mijn school tijdens een verkeersexamen. Maar datzelfde gold ook voor mijn vriendjes. Op die zelfde fiets vonden wij onze weg naar het Oosterpark. Flink op tijd, uren voor dat de wedstrijd begon, nestelden wij ons voor de hekken. Steeds voelend in onze zakken of de jongenskaart er nog in zat. Geld bij elkaar gelegd, geschraapt zeg maar. Wij hielpen elkaar zodat iedereen mee kon. Voor en naast elkaar staan altijd en overal.

Ik verhuisde later naar De Zaagmuldersweg achter het doel. Mijn oom woonde aan de Gorechtkade. Als je achter zijn huis de brandgang door liep kwam je precies uit voor de ingang van het Oosterpark. Twee uur voordat de wedstrijd begon kwamen wij bij elkaar. Mijn neven, ooms en vrienden. De huiskamer vol, oude verhalen ophalen, de belevenissen delen vanuit het verleden en de hoop van een overwinning. Ik stond in het stadion nu achter Tonny van Leeuwen. Mijn held voor altijd. Voor mij steekt daar niemand boven uit. Dit is gewoon persoonlijk. Wat dat is weet ik niet. Het is een gevoel. Een gevoel van veiligheid en passie. De zekerheid die een wedstrijd had. Een keeper die naadloos paste in mijn stad. Een man naar mijn hart. Een lijnkeeper die de onmogelijkste ballen eruit hield. Katachtig, stijlvol en vol passie beleefden hij en ik die wedstrijd. Maar ook zijn dood die keihard bij mij binnenkwam.

Op mijn zeventiende jaar werkte ik bij de Middenstandsbank aan het Hereplein. Ik was geldloper. Wat tegenwoordig vervoert wordt met Brinks Beveiliging had in ik mijn fietstas zitten van een mobylette brommer. Een jonge Hugo Hovenkamp werkte achter de balie. Al een begenadigd talent dat bij FC Groningen voetbalde. Hij was een beetje het gezicht van de bank. Op een gegeven moment moesten wij tweeën geld brengen naar de Nederlandsche Bank. Lopend, ieder twee zware grote koffers met geld meezeulend. Zo schattend een paar ton. Vanaf de Middenstandsbank keken ze ons na en de Nederlandsche Bank aan de overkant van het plein zou ons opvangen. Halverwege, midden op het plein zette Hugo zijn twee tassen neer. “John ik ga even snel bij de kiosk kijken of ik in de krant sta, moment even”, waarna hij vervolgens als een gek rende naar de kiosk op de hoek bij de bioscoop. Aan beide kanten stonden mensen te schreeuwen dat wij moesten door lopen maar vier tassen met geld was voor mij onmogelijk om te dragen. Na anderhalf minuut was Hugo weer bij mij. Pakte rustig zijn tassen weer op en zei doodleuk “nee sta nergens in”. Wij leverden de tassen in, kregen een scheldkanonnade over ons heen en liepen weer terug naar onze eigen bank. Hugo Hovenkamp, een grote vriend van Piet Fransen. Ik ben hem altijd blijven volgen.

Het was 1980. Wij gingen met de hele familie en talloze vrienden naar Schiedam. Wij pakten de trein. Een volle trein met supporters. De spanning was te voelen. Het kampioenschap van de eerste divisie zou die dag binnengehaald worden. Een van onze vrienden had een bijnaam. Pukkie. Pukkie stotterde. Daar kon hij ook niets aan doen maar dat bracht soms taferelen met zich mee. Onderweg op een tussenstation stond onze trein geparkeerd. Een andere trein kwam naast ons staan waarbij de restauratie precies voor ons raam kwam te staan. “Puk bestel even wat biertjes en een paar broodjes het kan nu net even”. Pukkie draaide het raam naar beneden klopte op het andere raam van de restauratie van de andere trein en gaf stotterend de bestelling door. “ Dat is zeventien gulden en vijf en veertig cent”. Pukkie gaf direct het geld door het raampje naar de andere trein waarna onze trein zich in beweging zette. ‘heyyyyyy mie mie mie mie mien broodjes en bie bie bier” schreeuwde Puk. Wij lagen in een deuk en vroegen doodleuk hou wort Puk. “die lu lu lul heeft mie mie mien geld nog”. Pukkie een geweldige supporter die eens wakker gemaakt moest worden met een opblaaspop in zijn armen. Aangekomen in Schiedam in optocht naar dat kleine stadion van FC Vlaardingen. En wat een wedstrijd. Vol overtuiging werd er een 1-4 overwinning behaald. Een geweldig feest volgde. Zowel in de trein als later bij het Nieuwe Stadhuis. Compleet stijf van het bier zocht ik 's nachts mijn bed op. Verdomme wat een mooie club en gave supporters.

Het was 1983. Mijn familie en vrienden tuigden zich weer op voor een nieuw avontuur. Europees voetbal. Ik was ondertussen getrouwd en had twee kleine kinderen. Ook stond ik nog onderaan de maatschappelijke ladder. Klein loontje maar leuk werk. Maar wij wilden mee naar Atletico Madrid. Met het vliegtuig. Door mijn verdienste kon ik dat gewoon niet betalen. Mijn vrouw gunde het mij van harte maar de poen was er gewoon niet. Soms denken mensen dat alles maar normaal is maar supporters moeten vaak alles bij elkaar schrapen om bij hun club te zijn. En dat geldt heden ten dage nog steeds. Ik heb voor het eerst geld geleend. En ik was niet de enige. Met een schuld maar niet schuldbewust vertrokken wij per vliegtuig naar Madrid. Een vliegtuig vol met Groningers. En dat was te horen. Wat een geweldige sfeer. Geen gezeik maar er vol voor gaan. Aangekomen bij het stadion werden wij begeleid door de politie met een Uzi om de nek. In het stadion kwam Harry Vermeegen bij ons op de tribune. Destijds had Harry een veel bekeken programma. Toen FC Groningen de 0-1 scoorde konden wij onze ogen niet geloven. Atletico Madrid was op dat moment een topteam in Europa en in Spanje. Het gevoel van passie kwam helemaal boven. Wij knepen elkaar in de armen. Het zou toch niet... In Groningen werd het afgemaakt. Uren voor de wedstrijd stonden wij aan de Zaagmuldersweg te wachten bij het hek. Achter het doel Zaagmuldersweg gebeurden dingen waar je nu nog kippenvel van krijgt. Het Oosterpark stond op zijn grondvesten te trillen. Wij waren door. We gingen een ronde verder. Ongeloof en trots overmeesterden mij. Wij keken elkaar aan of wij in een andere wereld leefden. Het was één van de mooiste hoogtepunten bij de club.

Het voorgaande wat ik beschreef, loopt op dit moment nog steeds. Elke dag, elke week en nog elk jaar. De liefde voor mijn club, Stad en provincie is onvoorwaardelijk. De beleving, de werkelijke intentie bij overwinningen en nederlagen gezamenlijk doormaken met familie, vrienden en heel veel andere supporters is niet in geld uit te drukken. Het is onbetaalbaar. De afgelopen zes jaar was ik voorzitter van de Supportersvereniging FC Groningen. Ik heb nogmaals drie jaar bijgetekend. Alles wat ik van de club gekregen heb vanaf mijn zevende jaar wil ik terugbetalen op deze manier. Ik steek daar mijn hele hebben en houden in wars van betalingen hiervoor. Tot de cirkel rond is en ik het stokje doorgeef aan mijn opvolger die deze zelfde passie moet hebben. Je moet er niet aan beginnen voor een carrière. Je kunt dat alleen maar doen als je echt intens van je club houdt en deze nooit en te nimmer laat vallen wat er ook speelt. Een twijfel hierin is al een doodsteek voor de liefde van je club. De geschiedenis van de club moet altijd overgaan van ouders op de kinderen.

Het is de eerste les voor een mooie binding met je Stad en Provincie. Forza Grunn.

Ik stond te janken. Aan mijn rechterkant stond mijn oom die al 30 jaar naast mijn zit ook te janken. Aan de linkerkant stond een hele oude vriend te janken. Twee stoelen verderop mijn jonge oomzeggers die met een hoog rode kleur helemaal uit hun bol gingen. De bekerfinale in Rotterdam alles viel op zijn plaats.