‘t Groningen Gevoel van...

… Albert Bakker

Beeld: eigen archief

Groen-Wit 78

Het begon allemaal op een smal slootje bij opa en oma voor het huis, het zgn. Streekje. Daar zette ik mijn eerste streken achter een grote keukenstoel. Het Damsterdiep was dichtbij, aan de overkant van de Rijksweg, waar mijn eerste eigen herinneringen liggen. Als we daar op konden dan was het pas echt winter. Pa ging mee om onze schaatsen onder te binden, Friese doorlopers met van die oranje linten. Tochtjes werden tochten en als 11-12 jarige ging ik met een stuk of 5 jongens en Henk Kranenburg van Oosterhoogebrug naar Appingedam en weer terug. Ik kon aardig schaatsen, maar anderen waren beter. Een derde prijs was mijn beste uitslag bij schoolschaatswedstrijden op het Damsterdiep.

Zij gingen echter voetballen en ik werd lid van schaatsvereniging YVG toen er in 1970 in het Stadspark een schaatshal voor ijshockey werd geopend. Woensdagmiddag trainen in de hal en op zaterdagmorgen in alle vroegte met een bus naar Heerenveen, ook om te trainen en soms een wedstrijd te rijden. Stoknerveus was ik altijd voor die wedstrijden en tot mijn 18-de had ik nog nooit harder dan 47.9 gereden op de 500 m, een tijd die jongens van 12 jaar nu al rijden…

Toch kwam ik als 18-jarige in de juniorenselectie van het gewest Groningen, omdat ik wel een aardige 5 km kon rijden. Vanaf dat moment veranderde er veel in mijn sportleven. Trainde ik tot die tijd 2 a 3 keer per week met veel looptrainingen, nu moest er alle dagen getraind worden: fietsen, krachttraining, skeeleren, schaatssprongen en uiteraard veel schaatsen, soms 2 keer per dag. De trainer heette Henk Jan Boer, ooit een groot getalenteerde schaatser die keihard was voor zijn pupillen, maar zelf altijd faalde als het er op aan kwam.
Resultaten bleven niet uit, ik reed het ene persoonlijke record na het andere, maar na 3 jaar hard trainen stond er een nieuwe lichting klaar.

Daarna heb ik nog 2 jaar in de seniorenselectie van Dinus Vos gezeten alvorens ik het langebaanschaatsen vaarwel zei. Dit was de winter van 78-79, de winter van de gigantische sneeuwval, van metershoge sneeuwduinen, ook de winter dat ik in militaire dienst zat, lichting 78/5 en de winter dat ik te horen kreeg dat ik als dienstplichtig militair het voorrecht had om mijn land te dienen voor de VN in Libanon. Had ik maar niet voor Zuidlaren als standplaats moeten kiezen… Op 5 maart 1979 vertrok de eerste lichting voor Unifil, het was guur en het sneeuwde, 15 augustus kwam ik weer thuis, vele indrukwekkende ervaringen en een getuigschrift van de VN rijker en zonder ptss.

De winter van 79/80 begon ik als B-rijder, halverwege het seizoen mocht ik naar de A’s met beennummer 78 en ik eindigde het seizoen met een 10de plaats op het NK marathon in Assen.
Vele top-10 uitslagen zouden nog volgen tot de winter van 82/83. Toen reed ik mijn eerste 200km op het meer van Memphremagog op de grens van Canada en Vermont. Mijn reis werd betaald door Geert Belga, die toen nog een fietsenzaak had op Oosterhoogebrug. Jan Roelof Kruithof had al 10 x de Alternatieve 11steden 200km gewonnen en ook deze zou hij afgetekend winnen. Ik kwam als 7de over de streep op zo’n 20 minuten achterstand, total-loss, maar super trots.

Het jaar erop ging ik weer naar het buitenland om de Alternatieve 11steden te rijden, nu in Ottawa, Canada, op de Ottawa-rivier. Ik voelde mij sterk en ging al vroeg op de vlucht. Na 50 km kreeg ik gezelschap van Wim Westerveld. Achter ons keek iedereen naar Kruithof, maar hij reed niet. Anne Postmus wist ook nog te ontsnappen en zou uiteindelijk als 3de eindigen. Wim won de race en ik werd 2de lang zo kapot niet als het vorige jaar.

Toen kwamen mijn beste jaren, ik had de ziektekostenverzekeraar VGZ als sponsor en groen en wit waren hun kleuren. Er kwamen 2 Elfstedentochten en 3 Noorderrondritten achter mekaar. De eerste Noorderrondrit sinds 1963 werd gehouden op 19 februari 1985; het was een prachtige dag en ik reed samen met Lex Cazemier de hele dag op kop. Hoewel niet afgesproken, wachtte Lex op mij toen ik 1 km voor de finish ten val kwam. We hadden allebei stompe schaatsen dus echt afzetten was er niet meer bij. Zo’n 200m voor de finish stond een bord en Lex ging harder rijden. Ik ging mee en we gingen een bocht naar rechts in gelijk gevolgd door een bocht naar links. Lex kon de bocht niet houden en ik schoot binnen door, recht op de finish af 100m verder, Lex verbouwereerd achter mij latend.

Twee dagen later was de 13e Elfstedentocht, 22 jaar na de laatst verreden legendarische tocht van 1963. Hoewel ik mij na de Noorderrondrit nog had laten masseren, begon ik zonder enige illusie aan de wedstrijd. De nacht was kort geweest, ik had geslapen bij de dochter van buren van mijn ouders en om half 5 stonden alle wedstrijdrijders in een grote kooi te wachten op het startschot, dat nog zeker 1 uur zou duren. Toen het klonk vlogen we naar buiten, een ogenblik verblind door de felle lampen van de camera’s. Ik rende met de meute mee zonder een idee te hebben waar ik liep en hoe ver het was. Na een minuut of 5 liep het opeens schuin naar beneden en zag ik bankjes staan op het ijs. Snel schoot ik mijn schaatsen aan en vloog de duisternis in. Ik had geen idee wie er voor of achter mij zaten, maar langzamerhand kwamen er steeds meer rijders bij elkaar. De snelste lopers waren gelukkig niet de beste schaatsers en hier en daar ontwaarde ik wat bekends. Ook hoorde ik af en toe een vloek en een tier. Later hoorde ik dat rijders soms zomaar de kant op reden of in het riet terecht kwamen omdat ze verblind waren door felle lampen van een goedbedoelende boer die zijn tractor op de kant had gezet.

In Sneek moesten we voor het eerst stempelen en ik ontdekte dat de groep waar ik in zat best groot was. Maar er bleken ook een paar koplopers te zijn. In IJlst zou ik mijn eerste verzorging krijgen. Ik had met familie en vrienden en kennissen afgesproken waar ze zouden staan, op in totaal 4 verschillende plekken. Op 100 m voor de verzorging zou iemand met een vlag zwaaien zodat ik wist dat ze er stonden. De eerste verzorging ging perfect.
Toen het wat lichter werd, bleek dat onze groep uit zo’n 100 rijders bestond en dat er een groep van meerdere rijders voor reed.

Na nog een paar keer stempelen en een verzorging in Hindeloopen, ging het naar het noorden. Er waren geen koplopers meer. We hadden al een paar keer een kort stuk gekluund en ik merkte dat mij dit gemakkelijk af ging. Tot we in Kimswerd kwamen alwaar we wel 500 m moesten klunen. Ik vloog de wal op, onderwijl een aantal rijders passerend en rennend mijn weg te vervolgen. Eenmaal weer op het ijs zag ik niemand achter mij en probeerde zo snel mogelijk weer te schaatsen. Dit ging echter niet vanzelf. Na een paar honderd meter sloot Wim Westerveld bij mij aan die ik nog kende van het jaar er voor. Samen reden we naar Harlingen alwaar een oorverdovend gejoel en gebrul losbarstte. De rillingen liepen mij over de rug en emoties welden op, maar we moesten door naar de stempelpost.

Even buiten Harlingen sloot een aantal rijders bij ons aan en bij Franeker waren we met 12 man en de kopgroep in de Elfstedentocht. Ik vond het allemaal prachtig, voelde geen vermoeidheid en bleef maar rijden, vaak en veel op kop, te vaak en teveel heb ik achteraf aan moeten horen.

Van Franeker ging het boven Leeuwarden langs richting Bartlehiem, het beroemde kruispunt in de Elfsteden waar je rechtsaf naar Leeuwarden gaat, maar waar de route eerst naar links gaat over de Dokkummer Ee richting Dokkum. Bij Birdaard, halverwege Dokkum, zou ik mijn laatste verzorging krijgen. Dat ging echter mis, want mijn broer en een vriend van mij hadden niet door dat wij er al zo snel aan kwamen. Zij zaten nl al vanaf 6.00 uur ‘s morgens in de plaatselijke kroeg naar de tv te kijken en toen ze daar vertelden dat die rijder in het groene pak hun broer en kameraad was, werd het daar erg gezellig. Toch kreeg ik nog wel verzorging omdat ze een politieagent zo gek kregen hun zo snel mogelijk naar het ijs te brengen.

Vlak voor Dokkum moest ik de tol betalen voor mijn enthousiaste rijden. Er werd gedemarreerd en de groep van toen nog 10 rijders viel uit elkaar. Ik moest de 4 koplopers laten gaan en met z’n zessen reden we van Dokkum terug naar Leeuwarden, de laatste 30 km.
Dries van Wijhe zat hier ook bij. Hij was helemaal naar de kloten, zo had ik hem nog nooit gezien. Achteraf zei hij, had het klunen hem gesloopt. Ik neem niet meer over zei Dries, ik word wel tiende. Zo ging het ook met Wim Vos en Anne Postmus, zodat de vijfde plek zou gaan tussen Teun Busser, Wim Westerveld en mijn persoon. Wij waren ook de enigen die nog op kop reden, de rest was meer dood dan levend. Vlak voor de finish kwam Teun nog te vallen; wachten riepen de anderen, maar die hadden toch niets meer te zeggen dacht ik? Toch wachtten we. De laatste 500 m reden we op de Bonkevaart en als 3 strijkijzers ging het op de streep af. Het resultaat is bekend, ik werd 7de in een historische wedstrijd, de meest enerverende, indrukwekkende en emotionele sportbelevenis in mijn schaatsloopbaan, waar ik nu nog koude rillingen van krijg als ik er aan terug denk.

Daarna kwamen er nog 2 Elfstedentochten en hoewel ik in 1986 als 5de eindigde, was de sportieve prestatie en ook de emotionele belevenis minder groot dan die van het jaar ervoor.
De Noorderrondrit was toen al verreden en ik had hem voor de tweede maal gewonnen, 8 dagen voor de Elfstedentocht die nog nooit zo laat werd uitgeschreven, namelijk op 26 februari.

In 1987 was het weer een strenge winter, maar er kwam geen Elfstedentocht. Wel werd de Noorderrondrit opnieuw verreden, maar ik was absoluut niet in vorm en eindigde als 9de.
Daarna volgden nog een aantal winters zonder natuurijs en langzamerhand dacht ik aan stoppen. In januari 1992 las ik in de krant dat Jan Roelof Kruithof 24 uur achter mekaar had geschaatst en daarmee een wereldrecord had gevestigd, nl 620 km. Ik was goed in vorm op dat moment en overlegde met mijn trainer Peter Beukema of dat iets voor mij zou zijn. Toen hij toezegde alle randvoorwaarden voor zijn rekening te nemen, ben ik begonnen met de voorbereiding. Dat was niet veel meer dan een paar keer een duurrit van 3-4 uur op de fiets en af en toe een keer een uur achter mekaar schaatsen. Tegen de inspanning zag ik ook niet echt op, want het moest vooral niet te hard gaan. Mentaal zou het zwaar worden, dat wist ik wel en zo was het ook.

Op zaterdag 7 maart 1992 om 17.00 uur ging ik van start. Op mijn walkman muziek van The Band, Bruce Springsteen en The Eagles en opbeurende boodschappen van vrienden en bekenden, maar ook van Hans Westerhof, destijds trainer van FC Groningen, Gunda Niemann, Dries van Wijhe, Reinier Paping en Kees van Kooten. Daar had Gert Bron, hoofd p.r in het Stadspark, voor gezorgd! Om de 3 uur werd de baan gedweild en ging ik 20 minuten van het ijs voor wat verzorging en andere schaatsen, want na 3 uur waren ze stomp. Iedere keer dat ik het ijs weer op stapte kostte me meer moeite om weer op gang te komen. Om goed half 5 zondagmiddag had ik er 620 km op zitten en was het wereldrecord binnen. Uiteindelijk werd het 628 km, 168 meter en 26 cm…

Seizoen 92/93 was het laatste jaar Stadspark en mijn laatste jaar als A-rijder. Het volgende seizoen hadden we een dak boven ons hoofd in het nieuwe sportcentrum Kardinge.
Maar het bloed kroop waar het niet gaan kon en van lieverlee was ik in het seizoen 1996-1997 toch weer A-rijder geworden en laat er nou ook net weer in dat jaar een Elfstedentocht plaats vinden. Ik was inmiddels 40, dus een topklassering zat er niet in, maar ik werd toch nog 55ste en ruim op tijd binnen voor het kruisje. Vier dagen later vond de Noorderrondrit plaats, waarin ik 10de zou worden.

Daarna werd het een aantal jaren rustig in mijn sportleven, maar dat duurde niet lang, want vanaf 2002 ging ik weer actief meedoen aan schaats- en skeelercompetities voor Masters, mannen boven de 40 jaar. Vooral bij het skeeleren was ik erg succesvol en behaalde ik nog meerdere nationale- en internationale titels waaronder in 2013 het wereldkampioenschap voor mannen van 50-60 jaar. Momenteel maak ik nog steeds deel uit van het Masterpeloton 40+ bij het marathonschaatsen en op 3 januari jl. mocht ik als 59 jarige nog op het derde treetje van het podium staan bij het NK in Amsterdam.

Dan nog even de verklaring van de titel: Groen-wit 78.
Groen en wit was het pak waar ik van 1985 tot 1992 in heb gereden, de kleuren van de sponsor, maar ook de kleuren van Groningen, waar ik trots op ben. Als, tegenwoordig, vooral oudere, mensen mijn naam horen, vragen ze nog wel eens: die schaatser? Van dat groen/witte pak uit de Elfstedentocht?

Het getal 78 blijft mij tot op de dag van vandaag achtervolgen; het was namelijk mijn beennummer bij de-A rijders van 1980 tot 1994, maar het is ook het jaar dat ik in militaire dienst moest en dat het einde van mijn langebaan carrière inluidde.

Ook is 78 het getal van de buslijn die sinds jaar en dag van Groningen via Scharmer naar Appingedam loopt. Toen ik eens een stel Wageningse studenten/supporters moest uitleggen hoe ze bij mij moesten komen vanaf Groningen, konden ze het nummer van de buslijn wel onthouden…
Momenteel rijd ik met beennummer 235 rond in het Masterpeloton; een beetje cijfercreatieveling maakt daar zo 78 van.